Word lid!

11. Organiseer taalcontact vanaf de eerste les

 

Hoe komen we naar B1? In zes bijeenkomsten buigen expertteams zich over de vraag hoe we straks meer cursisten naar niveau B1 krijgen. Na fantastische pitches over wat er nodig zou zijn om de huidige praktijk te versterken (die pitches alleen al, goed idee voor je docententeam!), kozen de experts twee van de genoemde verbeterpunten en werkten die uit. De elfde succesfactor werd: organiseer taalcontact vanaf de eerste les.

 

Taal leer je (vooral) buiten de klas

Elke docent weet uit de praktijk dat cursisten met een Nederlandse partner of een grote Nederlandse vriendengroep de taal vaak veel vlugger onder de knie hebben dan andere cursisten. Ook cursisten die in een Nederlandstalige omgeving werken, leren sneller Nederlands. Het idee en hardnekkige misverstand dat je taal vooral leert in een klaslokaal met een boek en een computer (zoals velen van ons op school vreemde talen aangeboden kregen), is al een tijd achterhaald. Dit komt doordat niet schriftelijk taalgebruik, maar juist spreken de basis van taal is. De taal leer je door te spreken, ondersteund door bouwstenen als de taalles. Idealiter is een cursist dus zoveel mogelijk in situaties waarin hij veel taalaanbod en taalcontact heeft, niet alleen in de les maar vooral ook buiten de les. Voor cursisten zonder een Nederlandstalig sociaal netwerk zijn taalmaatjes en andere vrijwilligers die het taalleren kunnen ondersteunen essentieel. Denk bijvoorbeeld aan stages op de werkvloer, sociale activiteiten in de buurt, vrijwilligerswerk… Zeker om op niveau B1 te komen is dit soort taalcontact van grote meerwaarde. B1 vraagt immers om een bredere kennis van de samenleving en het dagelijks kunnen functioneren in de maatschappij (in winkels, in contact met instanties, eventueel op werk of in contact met school). Aandacht voor taalcontact vanaf de eerste les is daarom onmisbaar.

24 uur per dag leren

Hoe kan je jouw cursisten stimuleren om ’24 uur per dag’ te leren? Allereerst is het van belang om met cursisten te praten over leerdoelen. Je wil de intrinsieke motivatie ontwikkelen. Een wezenlijk onderdeel van taalleren is weten waarnaar je op weg bent (en dit is niet het examen of het boek…). Ga daarom vanaf dag één steeds met cursisten in gesprek: hoe kan je jouw Nederlands verbeteren, waar ga je het voor gebruiken? Dit hoeft niet altijd een op een met de docent te zijn, cursisten kunnen dit ook onderling doen. Dat kan in het begin ook in de eigen taal. (Zie ook blog 1 over de leervraag van de cursist)

De volgende stap is het taalcontact organiseren. Een belangrijke vraag hierbij is wie hiervoor verantwoordelijk is. Het is niet de bedoeling dat je als docent voor elke cursist een taalmaatje regelt en met dit taalmaatje intensief contact onderhoudt. Dit zou veel te tijdrovend zijn. Wel kan je samen met je cursisten nadenken over manieren om taalcontact aan te gaan en kun je hen informeren en stimuleren. Je kunt ze bijvoorbeeld wijzen op plekken waar ze een taalmaatje kunnen vinden (en kijk daarbij breed, soms zegt de ene vrijwilligersorganisatie dat er een wachtlijst is, maar is er bij een andere organisatie nog wel plek), op leesgroepjes of spreekgroepjes in de bibliotheek, etc. Cursisten kunnen hier natuurlijk ook zelf onderzoek naar doen en hierover vertellen in de les. Ook bestaan er digitale tools die op een laagdrempelige manier taalcontact faciliteren. Een voorbeeld hiervan is de Welcome App: een platform waar het aanbod voor nieuwkomers samenkomt en contact gelegd kan worden met organisaties en initiatieven. Het is wel van belang dat cursisten bij het gebruik van de app begeleid worden, om ervoor te zorgen dat ze ermee uit de voeten kunnen en zij een taalmaatje of activiteit vinden die bij hen past. Een coördinator van de taalschool zou hier bijvoorbeeld een rol in kunnen spelen.

Voorts kun je met je cursisten nadenken over activiteiten die hun interesse hebben, zonder dat taalleren daar nu meteen voorop staat. Denk aan sporten, een koor, ouderbetrokkenheid op de school, naai- en kookcursussen, klussen in het buurthuis of vrijwilligerswerk. Als het goed is heeft ook de klantmanager van de gemeente daar oog en aandacht voor, maar het kan nooit kwaad om er als docent NT2 ook toe te stimuleren. Het is jouw directe belang als docent immers dat mensen buiten de les in contact komen met Nederlands.

Bij alle vormen van taalcontact buiten de lessen is het van belang om die verbinding tussen leren in en buiten de les te maken. Zorg voor een ‘fluïde leeromgeving’ (zie ook de pitch van Onno ter Haar) door voortdurend zaken van buiten de klas in de les te verwerken en door de cursisten de klas ‘uit te duwen’. Daag jezelf uit hiervoor het boek los te laten; iets wat niet in de lesmethode zit, heeft vaak weinig prioriteit en valt al snel af – terwijl juist die verbinding met de realiteit de les betekenisvol maakt. Help ook je cursisten om zich te realiseren en ervaren dat taalverwerving zo werkt. (Het is overigens van belang dat ook in methodes zelf meer aandacht komt voor buitenschools leren, niet alleen de D-opdracht maar ook al daarvoor, bijvoorbeeld met ‘buitenschools luisteren’.)

Taalcontact volgens het VIME-model

In de nieuwe inburgeringswet kunnen gemeenten taalmaatjes in alle leerroutes inzetten. In het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP) is een combinatie van formeel onderwijs én een taalcoachtraject mogelijk. Het VIME-model (soms ook het NT2 Vrijwilligersmodel genoemd) onderscheidt de domeinen formeel leren (taalonderwijs), non-formeel leren (taalondersteuning door vrijwilligers) en sociale activiteiten (waarbij taal wel geoefend wordt, maar dit niet de focus is van de activiteit). Idealiter zijn cursisten in al deze drie domeinen met taal aan het oefenen. Zo krijgen ze niet alleen goed onderwijs in formeel aanbod, maar zijn ook taalcontact en taalaanbod zoveel mogelijk gegarandeerd en georganiseerd.

 

Hoe haal je het taalcontact in de les?

Als docent kan je het taalmaatje of een andere betrokkene bij het taalleerproces (een werkgever of collega, de buurman of -vrouw, …) een keer uitnodigen in de les, zodat deze een beter beeld heeft van wat er in de taalles gebeurt en wat de toegevoegde waarde van zijn contact met de cursist is. Zeker voor online lessen is dit eenvoudig te organiseren. Een alternatief is een schriftje, waarin de cursist kan noteren wat hij wil leren en waar je als docent of taalmaatje af en toe iets bij kunt schrijven.
Je kunt verder specifieke opdrachten meegeven voor het taalmaatje en deze weer terug laten komen in de klas. Het is wel van belang om je te realiseren dat taalmaatjes geen docenten zijn en om dus realistische verwachtingen te hebben van de ondersteuning. Ook voor taalmaatjes is het goed om zich hiervan bewust te zijn. Het gaat er vooral om dat cursisten op een gezellige en nuttige manier met taal bezig kunnen zijn. Soms kan een Zoomsessie met de cursist en zijn taalmaatje verhelderend werken, maar ook hierbij geldt dat dit tijdrovend kan zijn en dat goed gekeken moet worden naar de uren die hiervoor beschikbaar zijn. Idealiter hebben taalscholen en taalcoachaanbieders straks in het kader van de inburgering beide een coördinator om de samenwerking in goede banen te leiden. De coördinator van de taalschool informeert dan alle docenten, inclusief de ZZP’ers, over de gemaakte afspraken en is een aanspreekpunt voor de vrijwilligers.

Belang van coördinatie en balans

Stimuleer je organisatie (of de gemeente) om samen te werken met vrijwilligersorganisaties of bibliotheken die taalmaatjes of andere vormen van ondersteuning bieden aan inburgeraars die de taal leren. Bij sommige gemeenten zal die samenwerking met vrijwilligersorganisaties misschien zelfs afgedwongen worden via het inkoopbestek. De Handreiking taalcoaching in de inburgering voor taalscholen bevat een aantal handige tips.
Het is nodig dat er goede afspraken gemaakt worden met de gemeente: wat voor programma gaat iemand doen en wat zit daarin naast de taalles? Gaat iemand naast het taaltraject werken en krijgt iemand een taalmaatje? De klantmanager moet dit goed coördineren, om ervoor te zorgen dat de inburgeraar een behapbaar programma krijgt. Het is van belang om in de gaten te houden dat het niet te zwaar wordt, bijvoorbeeld dat iemand werkt en in de avonduren nog naar de taalles moet.

Verwijzingen

Meer! Meer!

Voor meer informatie over het project Hoe komen we naar B1?, zie www.bvnt2.org/hoekomenwenaarb1. Daarop vind je andere blogs, artikelen en interviews met succesfactoren.

Experts van de bijeenkomst waarop deze blog gebaseerd is, zijn: Anja Valk, Babs Gerholt, Indrawati Gunawan, Margreet Verboog, Sylvia de Groot Heupner.

Dictoglos: https://www.coutinho.nl/nl/dictoglos-9789062832156